Een "auto-immuun” reactie (zoals bij lupus) kan leiden tot de productie van abnormale antilichamen, auto-antilichamen genoemd. Deze auto-antilichamen zijn gericht tegen bestanddelen van onze eigen cellen, meestal gelegen in de kern van die cellen, vandaar de term antinucleair (nucleair = afkomstig uit de kern).
Autoantilichaam terminologie
Deze antinucleaire antilichamen zijn gericht tegen bestanddelen in de kern van onze cellen, zoals het DNA van de chromosomen (anti-natief DNA-antilichamen), en tegen andere structuren die ribonucleoproteïnen worden genoemd, bijvoorbeeld anti-Ro/SS-A, anti-La/SS-B, anti-Sm of anti-RNP. Deze enigszins ingewikkelde terminologie duidt ofwel de letters aan van de naam van de patiënt bij wie het auto-antilichaam voor het eerst werd beschreven (bijvoorbeeld: Ro, La, Sm), ofwel de structuur die door dit auto-antilichaam wordt herkend (bijvoorbeeld: RNP voor ribonucleoproteïne), ofwel een ziekte die met dit antilichaam in verband wordt gebracht (bijvoorbeeld: SS-A voor Sjögren-syndroom A).
Hoe worden deze auto-antilichamen opgespoord?
Deze auto-antilichamen worden in het bloed van de patiënt opgespoord door middel van routinematige laboratoriumtests. Het opsporen gebeurt in twee fasen. Eerst wordt in een screeningfase de aanwezigheid en de concentratie van deze auto-antilichamen vastgesteld. Deze concentratie wordt uitgedrukt door een meting van serum titratie concentraties (1/80, 1/160, 1/320, 1/1280...). Dit cijfer betekent bijvoorbeeld dat er nog antilichamen zichtbaar zijn in een serum dat 320 keer verdund is: dit serum wordt 1/320 positief genoemd. De positiviteitsdrempel varieert van laboratorium tot laboratorium, maar over het algemeen wordt het bij volwassenen als positief beschouwd vanaf een verdunning van 1/160.
De tweede stap is het identificeren van het cellulaire antigeen waarop het auto-antilichaam zich richt. Voor deze stap worden specifieke tests gebruikt, die antilichamen tegen natief DNA, anti-Sm, anti-RNP, anti-Ro/SS-A... opsporen. Deze worden in vele laboratoria uitgevoerd.
Nut van auto-antilichamen bij diagnose en prognose
Deze auto-antilichamen dienen als diagnostische markers, omdat in de praktijk de afwezigheid van anti-nucleaire antilichamen de diagnose systemische lupus uitsluit. Zij zijn echter niet specifiek voor lupus, omdat zij bij vele andere ziekten en zelfs bij gezonde mensen kunnen voorkomen. Deze antilichamen kunnen ook prognostische waarde hebben, omdat sommige ervan rechtstreeks schade veroorzaken (voorbeeld: anti-nucleaire DNA-antilichamen veroorzaken nierschade).
Autoantilichamen zijn antilichamen tegen bestanddelen van onze eigen cellen. Ze worden aangetroffen bij lupus en verschillende andere systemische auto-immuunziekten. Deze auto-antilichamen herkennen bij voorkeur bestanddelen van de celkern, vandaar de term antinucleaire antilichamen. Bij lupus zijn deze antinucleaire antilichamen meestal anti-natief DNA, anti-Ro/SS-A, La/SS-B, RNP en anti-Sm.
Het opsporen van antinucleaire antilichamen is de eerste biologische stap naar het stellen van de diagnose lupus.