BETER BEGRIJPEN HOE JE MET LUPUS OM KAN GAAN

Hoe is de behandeling met bloedverdunners en plaatjesremmers?

Bij lupus kan in geval van trombose (stolsel in een ader of slagader), vooral in het kader van een antifosfolipiden-syndroom, een antistollingsbehandeling (behandeling met bloedverdunners) worden voorgeschreven.

Hoe wordt deze aandoening meestal behandeld?

In eerste instantie wordt antistolling op basis van heparine (meestal laag moleculair gewicht heparine, LMWH) gebruikt, die zeer snel werkt. LMWH wordt eenmalig of tweemaal daags toegediend met een tussenpoos van 12 uur. Heel vaak wordt deze LMWH gevolgd door een bloedverdunner die als tablet kan worden ingenomen en behoort tot de familie van de vitamine K-antagonisten (VKA), zoals acenocoumarol.

Deze geneesmiddelen werken door de synthese van bepaalde stollingseiwitten te blokkeren. Het antistollingseffect (bloedverdunnend effect) van VKA wordt daardoor vertraagd. Vanwege deze latentietijd moet heparine zo lang als nodig is in ongewijzigde dosis worden door gegeven, d.w.z. totdat de INR (International Normalized Ratio) gedurende 2 opeenvolgende dagen in de gewenste therapeutische zone ligt.

De INR is de biologische test waarmee VKA kan worden gecontroleerd en aangepast (afgezien van een behandeling met VKA is de INR van een normaal persoon 1). Wegens de aanzienlijke inter-individuele variabiliteit is de dosering van VKA strikt individueel.

Het evenwicht van de behandeling wordt soms pas na enkele weken bereikt. Na een wijziging van de dosering worden regelmatig INR-controles uitgevoerd tot stabilisatie.

Bij het antifosfolipidenantistofsyndroom ligt de streefwaarde voor de INR tussen 2 en 3 bij veneuze trombose en 3 tot 3,5 bij arteriële trombose. Er zijn tegenwoordig andere anticoagulantia (bloedverdunners) beschikbaar (directe orale anticoagulantia, met anti-Xa-activiteit) die geen INR-controle vereisen, maar hun werkzaamheid moet worden onderzocht bij lupus, vooral in het geval van het antifosfolipide-syndroom. Zij worden niet aanbevolen als eerste intentiebehandeling.

Behandelingen met plaatjesremmers, voornamelijk lage dosis aspirine, voorkomen de vorming van het "bloedplaatjesstolsel". Deze behandelingen werken direct en duren voort, in het geval van aspirine tot 10 dagen na stoppen. Behandeling met plaatjesremmers vereist geen laboratorium controle. De aanvangsdosering is meestal de onderhoudsdosering (vaak minder dan 100 mg/dag voor aspirine).

Als je jezelf snijdt, klonteren de bloedplaatjes samen (als bakstenen) en dichten ze de breuk in het bloedvat. Als u aspirine neemt, bloedt u langer als u zich snijdt.